'Ik vind het soms echt zó teleurstellend om te merken dat er nog altijd zo negatief over ouders wordt gesproken. Als iets even niet lekker loopt, zegt de professional meteen dat het aan de ouders ligt. Dat klópt toch niet?'
Oké, ik geef het toe. Ik knap op van de opvoedproblemen van mijn vriendinnen. Want zeg nou zelf: als mijn vriendin om 14.00 uur nog in haar pyjama loopt, omdat ze nérgens aan toekomt met haar veeleisende baby, dan valt het met mij best mee. Ik doe om 11.00 uur al mijn eerste bakkie koffie. Aangekleed.
Of neem mijn andere vriendin. Haar baby die wordt nog vijf keer per nacht wakker. Als ik dat hoor, voel ik me opeens een gezegend mens met mijn baby, die zich ’s nachts twee keer meldt voor een fles, en daarna rustig doorslaapt.
‘Het is misschien een beetje een gekke vraag, maar ik stel hem toch maar.’ Een frons in haar voorhoofd. ‘Gekke vragen bestaan niet in mijn les, dus kom maar op,’ zeg ik lachend.
Het is vrijdagmiddag half vijf. Sommige studenten staren naar buiten, hun gedachten dwalen al af naar het weekend. Deze goedlachse, nieuwsgierige pabostudent laat haar hersenen nog even kraken. Ze is niet van plan los te laten voordat ze de dynamiek van het bufferschema echt begrijpt.
‘Ik kijk uit naar het werken met ouders, maar er zijn ook wel dingen die ik spannend vind.’ Ik voer een eindgesprek met een vierdejaars studente, die op het punt staat om als kersverse professional uit te vliegen. Na wat doorvragen wordt duidelijk dat er één specifieke situatie is waar ze tegenop ziet in het contact met ouders. ‘Als ouders mij vragen of ik zelf kinderen heb, wat moet je dan zeggen?! Ik heb geen kinderen; daar kan ik moeilijk over gaan liegen.’
Daar staat hij dan, een kleine, dunne jongen van nog geen twintig jaar oud. Ik ben gewaarschuwd voor hem, voor zijn woede en agressie, maar zo verlegen als hij erbij staat, kan ik mij daar niets bij voorstellen. ‘Mag ik nog even naar mijn kind toe, of moet ik meteen met u meegaan?’ vraagt hij aarzelend.
Stralend komt hij uit zijn werk. Het kind dat me vorig jaar nog zo’n zorgen baarde en me voortdurend uit mijn evenwicht haalde. Het kind dat dacht dat hij maar beter kon verdwijnen uit dit leven.
We naderen het einde van een trainingsbijeenkomst die gaat over werken met ouders in de SPH. Als we nog wat napraten, vraagt een studente mij: ‘Heb jij je ooit voorgenomen de opvoeding van je kinderen anders aan te pakken dan je ouders jou hebben opgevoed?’ Wat een mooie, concrete vraag.
‘Waar moet ik aan denken bij een “goede ouder-ervaring”? Kun je een voorbeeld geven, want ik kan me er niets bij voorstellen’, vraagt een student. Ik moet even graven en bedenk dan hoe mijn zoon van vier afgelopen week de stoute schoenen aantrok en wat dat met mij deed.
‘… Ja, en het ergste vind ik misschien nog wel dat ik zoetjesaan een hekel begin te krijgen aan dat ventje! Terwijl hij er waarschijnlijk niks aan kan doen!’
'Wat
is dat voor een vader, die pas na zes weken op bezoek gaat bij zijn bloedeigen kind?!', vraagt een student verontwaardigd.
Een diepe zucht ontsnapt me als ik de auto de snelweg opdraai. Het is een half uurtje rijden naar mijn volgende afspraak en ik heb geen zin. Ik kan mezelf wijsmaken dat ik moe ben en dat mijn hoofd omloopt met alles wat nog moet, maar als ik eerlijk ben, heb ik gewoon geen zin.
Terwijl ik in het café op mijn afspraak zit te wachten, laat ik mijn gedachten alvast gaan over het gesprek dat we straks zullen hebben. Ik ken deze mensen nog niet en ben nieuwsgierig naar hun manier van werken. Ze worden vaak ingeschakeld als niemand meer weet wat er moet gebeuren. Hebben ze zoveel meer kennis dan alle andere betrokkenen of zijn ze gewoon handiger in overleggen en afstemmen? Lukt het ook wel eens niet, vraag ik me af, en wat doen ze dan?
Verlegen stapt ze bij me binnen. Ik weet van de buurvrouw dat ze graag bij me komt poetsen maar zich schaamt dat haar Nederlands beperkt is. Ze wil graag oefenen en heeft gevraagd of ik, net als de buurvrouw, tijdens haar pauze samen koffie wil dringen.
Heb ik het adres eigenlijk wel goed genoteerd? Hopelijk klopt de tijd die in mijn agenda staat. Ze hebben zichzelf aangemeld, dat is mooi. Als ze nu maar niet verwachten dat ik met een toverstafje alles kom oplossen. Wat is hun vraag ook alweer? Heb ik alles wel goed doorgenomen?
‘Ik vind het best dat ze groot worden, maar ze moeten wel bij mij blijven!’ Voor een grapje komt het ongemeen fel uit haar mond. Binnenkort gaat haar oudste op kamers en ze kijkt er niet naar uit. Wat een vreemde taak hebben we toch als ouders: je stopt ontzettend veel energie in je kind met als belangrijkste doel dat je niet meer nodig bent.
‘Ik weet me geen raad, het meiske slaapt twintig minuten en is dan alweer wakker. Thuis slaapt ze met gemak twee uur achter elkaar. En ze wil niet in de box, ze huilt alleen maar. Ik kan mijn dochter toch niet bellen om haar de borst te geven?’
De ouderbegeleider vraagt of we van tevoren willen mailen wat we verwachten van de gesprekken met hem. Helemaal nog niet zo eenvoudig om dat zwart op wit te krijgen. Aan de ene kant is het simpel; iemand die naast ons staat, die ons en onze dochter leert kennen zodat we, wanneer dat nodig is, een deskundig mens hebben waarmee we kunnen sparren over wat wijsheid is. Maar dan ben ik in 3 regels klaar en dat is vast niet de bedoeling. Wat dan wel zijn bedoeling is, daar kom ik niet goed uit. Hoe leg ik uit wat ik bedoel met ‘iemand die naast ons staat’?
‘Ik vind er echt geen moer aan, kinderen opvoeden’ zegt ze tegen me. Ik bespeur een lichte opluchting bij deze bekentenis, maar die wordt al snel opgevolgd door tranen. Want het voelt als verraad om toe te geven dat het allemaal zo tegenvalt. Zo praat je toch niet over je kinderen… Wonderlijk dat er zo’n verschil is tussen de romantische verwachtingen en de dagelijkse werkelijkheid van opvoeden van kinderen. Dat levert een contrastervaring op, die je soms zomaar bespringt.
“Wie heeft de zon uit jouw gezicht gehaald?
Wie heeft het licht in jou gedoofd?
Wie heeft je rooie wangen bleek gemaakt?
Wie joeg de dromen uit je hoofd?
Wie brak jouw kleine hart?
Kleurde je ogen zwart?
Wie is niet nagekomen wat hij heeft beloofd?”
Wie een boekhandel binnenloopt, struikelt over de boeken met als onderwerp 'hersenen'. Swaab schreef er een bestseller over, maar Servan-Schreiber, Sacks en vele anderen houden ook een goed belegde boterham aan dit onderwerp over
Heeft u ook zo'n last van de grote hoeveelheid boeken over psychologie en pedagogiek die steeds verschijnen? Ik wil ze allemaal kopen en lezen maar er liggen ook nog vaktijdschriften zoals 'Ouderschapskennis' te wachten op het moment dat zij mij hun kennis mogen geven!
Als je dit leest ben je misschien wel wegbezuinigd, heb je geen orkest meer in je woonplaats of komt de post nog maar eenmaal per week.
Deze doemscenario’s hangen ons boven het hoofd met een politiek die eigenbelang tot basis van onze samenleving verklaart.
Kent u dat gevoel? Midden op een tennisbaan staan, terwijl de ballen je van alle kanten om de oren vliegen. En dan ook nog van jezelf verwachten dat je elke bal terugslaat.
Ik ben zelfstandig en vrij gevestigd psychotherapeut. Dat wil zeggen dat ik niet al het 'gedoe' heb zoals wanneer je in een instelling werkt. Prachtig hoeveel vrijheid dit me geeft. Ik deel mijn tijd helemaal zelf in! Ik bepaal wanneer ik ouders spreek. Ik bepaal hoe mijn verslaglegging eruit ziet. Ik bepaal wat de kleur van mijn kamer is en welk meubilair ik kies.
Onlangs zag ik in een uitgave van de GZ-psycholoog een verontrustend overzicht van de verhouding tussen mannen en vrouw in dit vak. Is de categorie veertigers en vijftigers met veel meer vrouwen dan mannen al behoorlijk uit balans, bij de nieuwe instroom van GZ-psychologen haalt het aantal mannen nog geen tien procent. Natuurlijk weten we dat allemaal al een hele tijd. Als ik cursus geef aan GZ-psychologen ontwaar ik naast achttien vrouwen één of twee mannen. Het komt ook zelden voor dat een man in mijn praktijk solliciteert naar een stageplaats.