Voor ouderbegeleiders & opvoedondersteuners

[Column 21/2] Samen werken aan samenwerken

Daar staat hij dan, een kleine, dunne jongen van nog geen twintig jaar oud. Ik ben gewaarschuwd voor hem, voor zijn woede en agressie, maar zo verlegen als hij erbij staat, kan ik mij daar niets bij voorstellen. ‘Mag ik nog even naar mijn kind toe, of moet ik meteen met u meegaan?’ vraagt hij aarzelend.

In niets lijkt hij op een vader die zijn kind heeft mishandeld. Een kind van een paar maanden oud nog maar. Hersendood geslagen door deze fragiele jongen. Liefdevol buigt hij zich over zijn kind heen en ik hoor hem zeggen: ‘Ik houd van jou.’ Het is zo intiem dat ik me een voyeur voel. Toch sta ook ik op scherp. Zal hij meewerken als ik zeg dat we in gesprek gaan of vliegt hij dan opnieuw uit de bocht? Ik ben opgelucht als we samen naar mijn spreekkamer lopen, weg uit deze precaire situatie.

De jongen is geen onbekende van de hulpverlening. Getergd door een belast gezinsverleden is hij al vaker geëxplodeerd. Hij weet dat hij zich coöperatief moet opstellen omdat hulpverleners samenwerking waarderen. Gedwee loopt hij naast me – dat voelt onwerkelijk. In de gang word ik aangesproken door een jonge vrouw met een laptop en een plastic tas. ‘Kan ik bij het gesprek aanwezig zijn? Net als u ben ik ben ook hulpverlener. Ik ben al een tijdje betrokken bij dit gezin. En u moet niet vergeten dat de politie hem wil spreken.’

Ik weet dat ik moet samenwerken. Met de jongen zelf en zijn vriendin, met de oma’s en opa’s en met begeleiders en hulpverleners. Samenwerken met al die mensen die zich om het sterfbed van dit kind verzamelen. Ik voel een sfeer van verstilde woede. Eerst wil ik deze jongen zelf spreken – ik wil zijn verhaal horen. Ik mompel iets over alleen in gesprek gaan en maak me uit de voeten bij de hulpverleenster.

We lopen naar de spreekkamer. De jongen gaat stil weggedoken in een hoek zitten en kijkt mij verwachtingsvol aan. ‘Mag ik vandaag bij mijn zoon blijven?’ vraagt hij opnieuw aan mij – nu ook gevoed door de angst dat hij weggehaald zal worden door de politie. Daar was de hulpverlener die ik net van ons af wist te schudden immers duidelijk over. Ik probeer in te voegen, de jongen steun te bieden, zijn verhaal aan te horen. Ik vraag hoe het met hem gaat. Kan ik hem als mens ontmoeten? En die mens los zien van de daad die zijn zoon het leven heeft gekost? Aarzelend begint hij zijn verhaal. ‘Mijn ouders hadden altijd ruzie. Ik heb altijd het gevoel gehad dat zij mij thuis niet wilden.’ Zenuwachtig schuift hij op zijn stoel heen en weer. Ik probeer voorzichtig aan te reiken hoe bijzonder het is dat zijn vader er nu wél is: ‘Jouw vader was er misschien heel lang niet voor jou maar nu is hij er wel!’

Ouderbegeleiding is een complex vak. Dat voel ik vooral nu. Kan ik helpend zijn en helend voor een gezin waar diepe wonden zijn geslagen en een onherstelbaar leed is ontstaan? Heel langzaam komt de jongen op gang met zijn verhaal. ‘…Mijn vader was alcoholist. Hij sloeg ons. Mijn moeder was altijd weg. Zij werkte om ons gezin erbovenop te houden.’ Dat zijn een heleboel problemen bij elkaar. Ik vraag hem: ‘Maar waarom dan toch die woede naar jouw eigen kind toe?’ De jongen antwoordt: ‘Als het inktzwart wordt voor mijn ogen, zie ik niets meer. Dan ben ik van de wereld getild.’ Zijn woorden klinken bijna poëtisch. Ik denk na over die zin. Wat kan ik echt voor hem doen,  dat is mijn vraag. Heel even lijkt het of het ook zwart wordt voor mijn ogen.  Maar wat ik heb gezien, is een liefhebbende en zorgzame vader. Een man die zich over zijn kind boog. Die er wilde zijn, die er was voor zijn kind. Veel te laat, dat wel, maar dat beeld houd ik vast. Hij kan liefde geven en wil het beste voor zijn kind.

In de volgende dagen ontstaat er verbinding tussen hem en mijzelf en de mensen om ons heen. Er worden verhalen verteld, deze familie kan uiteindelijk veel van elkaar hebben. ‘Iedereen praat opeens weer met elkaar,’ zegt een oom. Ondanks het drama dat zich heeft afgespeeld – het onherstelbare en onafwendbare – zijn er openingen naar een gezamenlijke toekomst. En de moeder verzucht dat zij als familie nog nooit zo veel met elkaar hebben gepraat: ‘Het helpt wel.’ In het praten met elkaar zit het samen zijn, het samen willen werken aan oplossingen die ontstaan door woorden te vinden voor wat ieder voelt, vindt en denkt. Ondanks alles is er toekomst, door samen te willen werken en samen te kunnen zijn. Door elkaar te verdragen! Samen werken aan samenwerken, dat werkt – ondanks alles – verbindend.

 

Daniël H. Stuit, MSW, werkt als medisch maatschappelijk werker en contextueel therapeut in het Erasmus MC-Sophia. Hij werkt voor het medisch specialisme kinderchirurgie met als specialisatie erfelijke aangeboren aandoeningen. Mail: d.stuit@erasmusmc.nl.