Mijn man kijkt geïrriteerd op van zijn bord: ‘Ik ben al vijf keer bij die vereniging geweest en nu weet ik het nog niet…’ Ik schrik van zijn venijnige toon, leun achterover, en stamel – handen verontschuldigend geheven: ‘Ik bied alleen maar aan om te helpen: als dat nodig is wil ik wel voetbalschoenen kopen’. Tjeerd: ‘Mama, dat hoeft niet want we weten nog niet of er plaats is.’ ‘Oh’, zeg ik, ‘dan gaan we woensdagmiddag samen iets anders doen.’ Zwijgend eet het gezin verder.
Als mijn man later even naar de keuken gaat, buigt Tjeerd zich naar mij toe, raakt mijn arm aan en zegt zachtjes: ‘Mama, papa is al de hele tijd boos: hij was te laat met koken en hij kwam te laat bij de opvang en toen moesten we ook nog haasten naar de training…’ – ‘Oh’, is weer het enige wat ik uitbreng. Ik kijk mijn zoon aan. Hoe oud is hij eigenlijk? Acht jaar, en hij geeft antwoord op allebei mijn vragen: voetbalschoenen kopen is nog niet nodig, en papa reageert zo gepikeerd omdat hij ‘gespannen’ is. ‘Oh, dankjewel dat je me dat vertelt’, fluister ik. Mijn man is terug in de kamer en we eten verder alsof er niets is gebeurd.
De volgende dag in de bus denk ik ineens weer aan het voorval en voel een traan op mijn wang. Ik keer me gauw naar het raam en vraag me af wat me zo roert – Tjeerd? Is het omdat hij door zijn toelichting op de irritatie van mijn man, gisteravond, een oude pijnplek van mij raakte? En hoe hij me tegelijk geruststelde en ook troostte? Hij vertelde me namelijk dat het niet aan mij lag, die irritatie.
Als iemand tegen mij uitvalt, denk ik altijd eerst: wat deed ik fout?! Een erfenis van vroeger thuis: moeder deed af en toe raar; onvoorspelbare ruzies hoorden bij ons gezinsleven en vreemde verwijten vlogen me om de oren – maar niemand legde uit wat er aan de hand was. Pas toen ik op mijn zestiende een buurmeisje mijn moeder ‘psychiatrisch patiënte’ hoorde noemen, concludeerde ik dat het dus niet aan mij lag dat ze zulke rare eisen stelde, dat ze geen oog had voor mij en geen notie van wat ik nodig had. Maar die conclusie zat alleen maar in mijn hoofd en hij voorkwam niet dat ik het me toch telkens weer persoonlijk aantrok als ‘het’ weer niet goed was! Ik doe het dus nog steeds.
Maar als moeder ging ik het dus anders doen: mijn kind hoeft niet te gissen wat aan hem ligt en wat aan mij. Inderdaad: als ik buiten alle proporties uit mijn slof schiet, dan leg ik uit wat er met mij aan de hand is. En of ik op iets van hem reageer, of op iets heel anders. Hetzelfde als zijn vader ongepast bozig doet. Net zoals Tjeerd gisteren bij mij deed, wacht ik tot mijn man weg is, leg mijn hand op Tjeerd zijn arm en zeg zachtjes: ‘Papa is geprikkeld omdat hij een rotdag heeft gehad op werk / zenuwachtig is voor zijn examen / moe van het harde werken. Laat hem maar even met rust.’ Mijn man doet trouwens hetzelfde: ‘Nee, Tjeerd, mama is aan het koken. Geen goed moment nu om iets te vragen. Laat haar even met rust.’
Mijn hoop was dat mijn zoon zich niet alles persoonlijk zou aantrekken en zich niet voor alles en niets verantwoordelijk zou voelen. Maar als hij dan ook nog mijn heel bewust aangeleerde aanpak overneemt, en niet alleen mijn oude pijn raakt maar me daarin troost – dat is een onbetaalbaar ‘gouden ouder’-moment.
PS. Het begon met voetbalschoenen, maar eigenlijk ging het weer over ouderschap – en hoe kleine dingen met je kind je als ouder raken en als mens veranderen.