Voor ouderbegeleiders & opvoedondersteuners

Pijnlijke lessen

Sommige momenten uit mijn ouderschap staan op mijn netvlies gebrand: zoals toen Tjeerd, nog geen twee jaar oud, voor mijn ogen van de trap viel. Mijn jongen kon eerder traplopen dan gewoon lopen. Talloze keren was hij de trappen al op en af gegaan, en elke keer ging het goed. Níet deze keer. Ik ben al beneden, draai me om, en zie tot mijn schrik dat hij nog een heel eind boven me staat, niet aan de brede kant van de trede en niet met de trapleuning in zijn hand. Nee, hij staat in het midden en schuift voetje voor voetje naar de smalle kant. Zijn handje reikt al naar de leuning, maar de trede is daar te smal voor zijn voetjes. ‘Niet doen, terug naar díe kant!’ roep ik. Tevergeefs, hij wankelt, kukelt voorover de trap af, en zijn hoofd stuitert van tree naar tree. Ik schiet naar voren en probeer met mijn handen zijn hoofd op te vangen door mee te bewegen in de val. Zo landt zijn hoofd op mijn handen, niet op de vloer.

Hij huilt meteen. Gelukkig: hij leeft en is niet bewusteloos. Een storm van emoties trekt door me heen, maar ik uit ze niet. Ik laat hem huilen, en wieg hem en mezelf heen en weer. De huiltoon verandert, zijn en mijn schrik zakken af, en, niet te geloven, hij lijkt onbeschadigd. Maar in mijn achterhoofd spookt al het verhaal van het achtjarige nichtje van mijn partner. Zij viel van de schommel op haar hoofd en in eerste instantie leek alles goed, maar ’s nachts overleed ze. Dat zal ons niet gebeuren dus ik bel de dokter voor advies. Natuurlijk wil ze we­ten wat er is gebeurd, hoe het precies gebeurde en hoe mijn kind reageerde. Terechte vragen, maar beantwoorden is voor mij niet eenvoudig. Niet omdat ik last heb van geheugenverlies - ik weet don­dersgoed wat er is gebeurd - maar woorden geven aan iets dat mijn grootste angst oproept, dat valt niet mee.


Als ouder wil je voorkomen dat je kind pijn heeft, maar een leven zonder pijn is een illusie. Het is een van de moeilijkste lessen van het ouderschap. Je wilt veiligheid bieden - en vóór je ogen gebeurt het tegenovergestelde: hij stuitert van de trap, zij knalt met haar fiets tegen een paaltje, hij dondert van een klimrek. Je staat erbij en kijkt er naar. Soms hoef je alleen maar te troosten, soms moet je spoorslags naar dokter of ziekenhuis omdat er wèl wonden zijn die moeten worden gehecht of een arm of been in het gips moet. In de behandelkamer bevraagt men je kind. Je zit er­naast en tussen de regels door hoor je het vermoeden daarachter: is hier sprake van kindermishandeling?


Vallen, je pijn doen, huilen en weer opstaan, horen bij een kinderleven. Het hoort allemaal ook bij leren lopen, klimmen, fietsen, schaatsen en stoeien. Maar af en toe ben jij als ouder degene die je kind pijn moet doen, zoals bij het toedienen van medicijnen of het verbinden van wonden. Het is geen pretje, maar je doet het in het belang van je kind.


Soms doe je jouw kind per ongeluk pijn omdat je haast hebt, ongeduldig bent, of moe, en natuurlijk altijd in het te krappe trapportaal of in de keuken. Het kind valt door jouw toedoen en doet zich pijn. Of je pakt net iets te stevig dat bovenarmpje vast, schreeuwt te schel of flapt er iets uit dat onverge­felijk is. Dan ben je niet trots op jezelf als moeder of vader, maar hoe pijnlijk zulke momenten ook zijn, ze kunnen nog worden uitgewisseld met andere moeders en vaders. Aan het einde van een avond, na wat wijn of bier, dan gaat soms, heel soms, het gruwelkabinet van het ouderschap even open. Dan wordt er gelachen vanuit herkenning: hoe vreselijk ook, het hoort er blijkbaar bij en iedere ouder kent die momenten.


Andere momenten blijven ook tussen ouders onderling doodgezwegen, als te zwart, niet te bevatten of té pijnlijk. Je deed je kind pijn uit onvermogen. Je wist dat je hulp moest vragen maar je kon het niet. Een kind raakt altijd jouw oude pijnplekken, ook die waarvan je niet wist dat je ze had: Selma Fraiberg noemt het de spoken in de kinder­kamer. Je reageert dan niet rationeel en niet meer vanuit zicht op je kind. Je reageert instinctmatig en het is schokkend om als ouder te constateren dat je zo kunt reageren. 

Nog schokkender is het om te merken dat je die niet onder controle krijgt, en steeds opnieuw fout reageert. En hoe je ook je best doet, en je krijgt het niet verandert, dan komt de wanhoop om de hoek kijken. Je ligt te huilen in je bed en een oplossing dringt zich op: je legt de oorzaak niet meer bij jezelf, maar bij je kind: ´Waarom flikt zij dat elke keer weer? Zij weet toch dat…?´

Als je dit écht gaat geloven om te overleven, dan ontstaat er soms een explosief mengsel van blinde woede, reflex, en zelfrechtvaardiging. De deur naar kindermishandeling staat steeds opener.  


Op zo’n moment gaan de alarmbellen af en wil je wel hulp - maar je schaamt je dood. En dan nog: wie kan je genoeg vertrouwen om over dit falen als ouder te praten? De pijn, de woede, het verdriet, de lelijke impulsen en de machteloosheid: bij wie kun je daar open over zijn?

De posters overal in de stad, die je als ouder op het hart drukken om positief te blijven, ontkennen deze heftige emoties en deze angsten. Op dat kritische moment word je ook niet opgespoord met vragenlijstjes, want de schade is niet zo groot dat je met een verwond kind bij de dokter komt. Waar kun je jezelf als ouder veilig melden als het AMK nog een brug te ver is?


Literatuur

Fraiberg S., Adelson E. & Shapiro V.(1975). Ghosts in the nursery; a psychoanalytic approach to the problems of impaired infant-mother relationships. Journal of the American Academy of Child Psychiatry 14:387-421. In: Alice van der Pas (red.) (1996). Ouderbegeleiding in Optima Forma. Handboek Methodische Ouderbegeleiding 9. Rotterdam: Ad. Donker.