Voor ouderbegeleiders & opvoedondersteuners

Ouderschap in en na een scheiding

Het aantal echtscheidingen in ons land neemt nog steeds toe en bijna alle hulpverleners krijgen in hun werk dan ook met echtscheidingsperikelen te maken. Op het ogenblik strandt ruim 40 procent van de huwelijken (in 1980 was dat 24 procent) en zeker waar er kinderen in het geding zijn, nemen de conflicten tussen de voormalige partners toe. De percentages zijn verontrustend, zo lezen we in de bijdrage van Lianne van Lith en Jocelyn Weimar. In hun artikel analyseren zij het conflictverloop met als oogmerk: wat helpt 'scheidende' ouders in hun rol als 'blijvende' ouders?

Het proces dat leidt van partner tot ex-partner gaat niet zonder slag of stoot. Vaak duurt dit loskomen van elkaar zo’n twee tot drie jaar. En in de tussentijd zullen de ouders soms schurend en zoekend een nieuwe balans moeten zien te vinden om samen invulling te geven aan de opvoeding. Dat een en ander niet meteen even soepel loopt, is ook logisch. Aleide Hendrikse-Voogt beschrijft een case om dit te verduidelijken.

Liesbeth Groenhuijsen gaat in op de pijn en woede bij het verlies van liefde door scheiding. Mensen hebben geen recht op geluk, maar ze hebben wel het recht ernaar te streven. Ongeluk en tegenspoed, mits niet al te verwoestend, leiden vaak tot persoonlijke groei. We zouden er dus wel wat zuiniger op mogen zijn. Duurzame liefde vraagt een inspanning, allereerst van de partners. Maar wetende dat vele complexe scheidingen risico’s voor de ontwikkeling van de betrokken kinderen met zich meebrengen, ligt daar ook een taak voor de samenleving en de professionals.

Wat zijn de opties als een echt- of partnerscheiding uitloopt op een ‘vechtscheiding’ waardoor kinderen het contact met een van de ouders verliezen? In zijn artikel stelt Ad de Gouw zijn vizier in op de complexiteit daarvan en hij belicht de effecten van een vechtscheiding op ouderschap. Speciale aandacht krijgt de partnerscheiding die leidt tot contactbreuk tussen een ouder en een kind. Wat zijn de gevolgen voor beide ouders en vooral wat betekent het voor kind en ouder wanneer een van de ouders niet meer in staat is om oudertaken uit te voeren?

Nieuw samengestelde gezinnen zijn eigenlijk heel gewone fenomenen. Deze gezinnen hebben echter last van een eenduidig model van gezinsleven: het model van het kerngezin waarin partnerschap en ouderschap samenvallen en waar de kinderen en de ouders bloedverwanten zijn. In nieuw samengestelde gezinnen blijken bloedbanden voorrang te hebben op verworven banden. Dit geeft spanningen die niet eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden.

Ad de Gouw beschrijft hoe een ouderbegeleider ouders kan helpen door deze verschillen in positie en de daaruit voortkomende spanningen te benoemen en ze in de context van samenleving, cultuur en tijd te plaatsen. Als het verschil in positie van ieder gezinslid er mag zijn, ontstaan er boeiende samenlevingsvormen. Een mooi citaat in dit verband van Leonard Nolens (in: Dagboek 1979-1983, pp. 107-108): ‘De vrouw met wie ik nu bijna vijf jaar samenleef, heet De Jong, haar zoontje Devos en ik nog altijd Nolens. Wij zijn niet verbonden door de terreur van dezelfde naam en spelen op onze eigen vrije manier de verbondenheid van het klassieke gezin. Zij is door haar zoon in het bloed verbonden met een afwezige, niet met mij. Zij en ik kunnen (moeten) elkaar niet herkennen in de blik van het kind. En wanneer zij om de twee weken met mijn kinderen geconfronteerd wordt, ervaart zij niet de last van het verantwoordelijke moederschap; ik op mijn beurt ervaar via haar zoon niet de plicht van het vaderschap. Er is, binnen deze min of meer geslaagde en toevallige drie-eenheid, meer transparantie en minder verstikkende liefdesdwang dan in het normale gezin, waar hetzelfde bloed de mythe van de volmaakte onderlinge verstandhouding jarenlang op een vaak bedrieglijke manier in leven houdt.’

Tot slot bespreekt Alice van der Pas de huis-tuin-en-keukentheorie: huis, tuin en keuken vormen een domein dat we door en door menen te kennen. Toch ontbreekt nog altijd het antwoord op de vraag: hoe komt het dat déze ouders hun wat ingewikkelde kind goed grootbrengen, terwijl andere ouders vastlopen met een heel gewoon kind. Of: waarom groeien sommige kinderen goed op ondanks armoede-en-wat-al-niet, terwijl andere, geprivilegieerde kinderen vastlopen? Huis-tuin-en-keukentheorie klinkt dus bagatelliserend. Het is een leuke uitdaging om over huis-tuin-en-keukentheorie te spreken met professionals die elke dag precies dat doen wat werkt: vroeg erbij zijn en zo lang als nodig de hand vasthouden van ouders die het spoor bijster zijn. Dat werkt! Maar hoe precies? Het antwoord op die vraag zit in twee kleine theorieën over groot worden en grootbrengen. Dat zijn dan ook ‘game changers’: ze veranderen je denken en hopelijk je doen. Ze bieden een alternatief voor het klassieke risicodenken, maar ze zijn bedoeld als geuzennamen.

Paul Roosenstein (uitgeefdirecteur Uitgeverij SWP)
 

Nog geen abonnement? Regel het hier!

Nog geen abonnement? Regel het hier!